Speciale expositie 2024: nalatenschap van Gerard Höweler
Naast de individuele werken van meer dan 30 kunstenaars presenteren wij dit jaar een speciale expositie gewijd aan wijlen Gerard Höweler (1940 – 2021) en zijn nalatenschap. De erfgenamen van Gerard Höweler hebben ons gevraagd zorg te dragen voor zijn oeuvre en daarom zijn alle beelden en maquettes uit zijn atelier nu te vinden in onze beeldentuin.
Arthur Broek, eigenaar van de beeldentuin en tevens architect, heeft een installatie ontworpen en gebouwd speciaal voor het werk van Gerard Höweler. In een architecturale presentatie zijn in totaal ruim 120 werken en maquettes samengebracht. Door zijn oeuvre op deze manier te presenteren, komt de schoonheid van alle werken bij elkaar, terwijl elk individueel werk ook prachtig tot zijn recht komt. Wij zijn zeer dankbaar en trots om dit jaar naast de individuele werken van diverse kunstenaars deze bijzondere expositie te kunnen presenteren.
Om het werk van Gerard Höweler onder de aandacht te brengen initieert de beeldentuin dit seizoen ook een serie gespreken met kenners van zijn oeuvre en mensen die hem gekend hebben. Deze gesprekken zullen we in beeld en schrift vastleggen en publiceren op deze website.
In onderstaande brief geschreven door Arthur Broek in 2017 hopen wij u een indruk te geven van onze waardering voor Gerard Höweler als persoon en als kunstenaar.
Aan Gerard Höweler – RIP
Ouddorp, 16 augustus 2017
Beste Gerard,
Elke dag, soms meerdere keren per dag, loop ik langs jouw werk. Vanuit verschillende richtingen kijk ik er naar, onder verschillende (weers)omstandigheden ga ik erbij zitten. Met een drankjes soms, of met 2 zwarte katers, die mij gevolgd zijn en die de warme uitstraling van de stenen aan het eind van de dag heerlijk vinden. Ik praat erover met diverse mensen die de beeldentuin bezoeken. Als een magneet word ik er naar toe getrokken en de fascinatie neemt alleen maar toe.
De beelden (re)presenteren een wereld; een houding ten opzichte van het vak (beeldhouwen) en het materiaal (steen); (re)presenteren een idee over een positie van het beeld in de ruimte en in de maatschappij. Het beeld staat in een bepaalde traditie en zet deze ook weer voort; kortom het contact met jouw werk leidt tot overpeinzingen en vragen, gedreven door verwondering, waarop de antwoorden – als deze er al zijn – waarschijnlijk alleen door jou gegeven kunnen worden.
Voel je niet verplicht om op deze opmerkingen/vragen te reageren; het opschrijven brengt al een bepaalde ordening aan en je kunt dit schrijven ook zien als informatie hoe iemand die jouw werk zeer waardeert, daarover nadenkt.
Een citaat dat ik vond bij Vitruvius (handboek Bouwkunde, boek 6, par. 1) geeft die fascinatie eigenlijk al goed weer: “Toen de filosoof Aristippus, een leerling van Socrates, na een schipbreuk op het strand van Rhodos was geworpen en daar geometrische figuren getekend zag, riep hij: ‘Het ziet er hoopvol voor ons uit, want ik zie sporen van mensen’.”
Dat is bij jouw werk – los nog even van alle andere facetten, waarover later meer – ook het geval. Het ziet er hoopvol uit, want ik zie sporen van mensen. De ingreep in de steen voegt een meerwaarde toe, voegt meer waarde toe aan de steen. De steen in de natuur, zoals er duizenden liggen op diverse plaatsen, geven wij nauwelijks aandacht. Soms kunnen we ‘gepakt’ worden door een bijzondere vorm, omdat een steen gelijk op een menselijke artefact of iets dergelijks. Of omdat er tekens of krassen op te zien zijn, die lijken op menselijke sporen, of omdat de steen drager is van sporen uit het verleden, fossielen bijvoorbeeld. Pas als de mens een steen uitkiest en deze gaat bewerken of met andere stenen gaat samenvoegen, dan wordt onze interesse gewekt. Twee stenen op elkaar of tegenover elkaar gezet is misschien wel de eerste sculptuur. Of misschien is het de kras of het teken aangebracht in de ‘huid’ van de steen; daar en dan begint het. En het is ontroerend te zien dat de mens opstaat, de moeite neemt, zich sterk genoeg waant, om iets van zichzelf, een teken of een boodschap aan te brengen en achter te laten. Niet perse om te zeggen ‘hier ben ik’, maar vooral om zijn wereld af te bakenen en te begrijpen wie hij is. En omgedraaid: een spoor zien op een steen betekent dat je niet alleen bent… er is iemand jou voorgegaan, er zijn mensen, er is hoop.
Een tweede citaat (ik weet alleen niet meer waar ik het gevonden heb): “Het steenhouwen is onomkeerbaar, er is geen weg terug.”
In jouw werk zie je duidelijk de liefde voor (de) steen. Maar wat betekent dit eigenlijk: is er liefde voor de steen voor wat die is, met de miljoenen jaren geschiedenis, of is dit liefde voor wat de steen kan zijn, na of door de bewerking/aantasting die je als beeldhouwer gaat uitvoeren?
De laatste tijd heb ik zoveel mogelijk informatie over jouw werk via boeken en internet bij elkaar gesprokkeld. Uit deze teksten en foto’s lijkt een bepaalde ontwikkeling in jouw werk naar voren te komen, die zich in een aantal fasen laat benoemen:
Fase 1: het lijkt alsof de eerste fase vooral gekenmerkt is door het bewerken van het oppervlak van de steen tot een plastisch geheel, met al wel het uitdrukken van tegendelen (vlak/ruw, rond/vierkant et cetera).
Fase 2: daarna plaats je de stenen tegenover elkaar in de ruimte, met nog steeds de diverse contrasten (vlak/ruw, bewerkt/onbewerkt, bolvormig/staafvormig, et cetera).
Fase 3: dan dring je de gesloten massa van de steen zelf binnen. Ruimte en licht wordt naar binnen gehaald. Maar ook nu, en misschien nog wel sterker, de contrasten (binnen/buiten, vlak/ruw, natuurlijk/geometrisch, natuur/cultuur et cetera).
Komt het een ook uit het ander voort? Zijn er afwegingen die leiden tot een volgende fase? Zijn deze fasen wel zo duidelijk van elkaar te onderscheiden of ontstaan die ook uit ‘banale’ zaken zoals het materiaal dat voorhanden is, een specifieke opdracht, die leidde tot een specifiek werk of beschikbare middelen?
Een van de meest opvallende kenmerken van jouw werk is natuurlijk het binnendringen van de steen; materiaal weghalen uit het binnenste van de steen, zodat er een geometrische ruimte, of insnijding ontstaat. Wanneer en hoe besluit je dat, om de steen in te gaan en dit niet als onderdeel van een totaalvorm, maar juist om het contrast binnen/buiten, en daarmee de ruimtelijkheid te verbeelden?
Het lijkt alsof met het binnendringen van de steen en daarmee de totaalvorm van de steen, en daarmee bedoel ik de ruwe, natuurlijk bijna altijd min of meer bolvormige gedaante, intact latend, de steen ok steeds meer op zichzelf is aangewezen, steeds gemakkelijker alleen staat (want deze steen is uitgekozen om bewerkt te worden); veel en dus veel minder in een ruimtelijke betrekking staat met ander stenen en/of objecten en deze ook niet nodig heeft. Toch maken de stenen, bij elkaar geplaatst zoals nu bij ons in de tuin, in een meer vrije relatie elkaar sterker. Hoe komt dat? Zou dat zijn door de verwantschap aan ingrepen? Want de stenen op dezelfde manier bij elkaar zetten zónder de ingrepen zou veel minder sterk zijn. De ingreep die de steen meer apart zet maakt dus dat deze tegelijkertijd meer relatie heeft met de andere stenen (oh, heerlijke paradox).
Bij de stenen die bij ons in de tuin staan is de ingreep altijd precies zo groot dat de hele steen er bij betrokken is, zonder dat de hoofdvorm uit elkaar valt. Hoe bepaal je die ingreep? Is dat door zo lang naar de steen te kijken en te ‘zien’ wat de steen kan ‘hebben’ of ‘wat er in de steen zit’? Of is dat gewoon proberen, kijken wat werkt? Of werk je in series/thema’s, waarbij de stenen meer ‘leidend’ voorwerp zijn? Oftewel: is er eerst het idee en zoek je daar de steen bij, of ontstaat het idee nadat je de steen kent?
Weten dat het steenhouwen onomkeerbaar is en er dus geen weg terug is, maakt jouw werk nog fascinerender; de precisie van de ingrepen suggereert een enorme zekerheid en vastberadenheid. En dit kan natuurlijk alleen door een enorme kennis van materiaal en gereedschap en met veel beheersing en geduld.
Hoewel vakmanschap op zich niet tot kunst leidt, lijkt het mij bij jouw werk wel een voorwaarde om het te maken. Er is niet alleen een liefde voor de steen, maar ook een liefde voor het bewerken van de steen; het hakken, slijpen, polijsten, de soms ritmische handelingen, die langzaam maar zeker de uiteindelijke vorm tot stand brengen. Hoe werkt dat bij jou? Is voor jou het zelf bewerken van de steen noodzakelijk of zou je je ook kunnen voorstellen dat het werk, bijvoorbeeld in China uitbesteed wordt? Stuur je bij tijdens het (be)werken, oftewel komt er soms toch iets anders uit de steen nadat je de steen hebt ‘aangeraakt’? Naar welke handelingen in dat proces van bewerken kijk je echt uit? Is dat het maken van de grote vorm, of juist het afwerken nadat de vorm duidelijk is?
Misschien zijn het allemaal teveel woorden en gaat bovenstaande uiteindelijk wel over hetzelfde, draaien de woorden om de hete brij heen. Misschien zegt mijn fascinatie voor jouw werk wel net zoveel over mijzelf. Maar toch…. voor mij blijft het feit: ik werd en word aangeraakt door jouw werk en niet andersom. Vandaar deze woorden.
Groet vanuit de beeldentuin,
Arthur Broek
Om het werk van Gerard Höweler onder de aandacht te brengen initieert de beeldentuin dit seizoen ook een serie gespreken met kenners van zijn oeuvre en mensen die hem gekend hebben. Deze gesprekken zullen we in beeld en schrift vastleggen en publiceren op deze website.
In onderstaande brief geschreven door Arthur Broek in 2017 hopen wij u een indruk te geven van onze waardering voor Gerard Höweler als persoon en als kunstenaar.
Aan Gerard Höweler – RIP
Ouddorp, 16 augustus 2017
Beste Gerard,
Elke dag, soms meerdere keren per dag, loop ik langs jouw werk. Vanuit verschillende richtingen kijk ik er naar, onder verschillende (weers)omstandigheden ga ik erbij zitten. Met een drankjes soms, of met 2 zwarte katers, die mij gevolgd zijn en die de warme uitstraling van de stenen aan het eind van de dag heerlijk vinden. Ik praat erover met diverse mensen die de beeldentuin bezoeken. Als een magneet word ik er naar toe getrokken en de fascinatie neemt alleen maar toe.
De beelden (re)presenteren een wereld; een houding ten opzichte van het vak (beeldhouwen) en het materiaal (steen); (re)presenteren een idee over een positie van het beeld in de ruimte en in de maatschappij. Het beeld staat in een bepaalde traditie en zet deze ook weer voort; kortom het contact met jouw werk leidt tot overpeinzingen en vragen, gedreven door verwondering, waarop de antwoorden – als deze er al zijn – waarschijnlijk alleen door jou gegeven kunnen worden.
Voel je niet verplicht om op deze opmerkingen/vragen te reageren; het opschrijven brengt al een bepaalde ordening aan en je kunt dit schrijven ook zien als informatie hoe iemand die jouw werk zeer waardeert, daarover nadenkt.
Een citaat dat ik vond bij Vitruvius (handboek Bouwkunde, boek 6, par. 1) geeft die fascinatie eigenlijk al goed weer: “Toen de filosoof Aristippus, een leerling van Socrates, na een schipbreuk op het strand van Rhodos was geworpen en daar geometrische figuren getekend zag, riep hij: ‘Het ziet er hoopvol voor ons uit, want ik zie sporen van mensen’.”
Dat is bij jouw werk – los nog even van alle andere facetten, waarover later meer – ook het geval. Het ziet er hoopvol uit, want ik zie sporen van mensen. De ingreep in de steen voegt een meerwaarde toe, voegt meer waarde toe aan de steen. De steen in de natuur, zoals er duizenden liggen op diverse plaatsen, geven wij nauwelijks aandacht. Soms kunnen we ‘gepakt’ worden door een bijzondere vorm, omdat een steen gelijk op een menselijke artefact of iets dergelijks. Of omdat er tekens of krassen op te zien zijn, die lijken op menselijke sporen, of omdat de steen drager is van sporen uit het verleden, fossielen bijvoorbeeld. Pas als de mens een steen uitkiest en deze gaat bewerken of met andere stenen gaat samenvoegen, dan wordt onze interesse gewekt. Twee stenen op elkaar of tegenover elkaar gezet is misschien wel de eerste sculptuur. Of misschien is het de kras of het teken aangebracht in de ‘huid’ van de steen; daar en dan begint het. En het is ontroerend te zien dat de mens opstaat, de moeite neemt, zich sterk genoeg waant, om iets van zichzelf, een teken of een boodschap aan te brengen en achter te laten. Niet perse om te zeggen ‘hier ben ik’, maar vooral om zijn wereld af te bakenen en te begrijpen wie hij is. En omgedraaid: een spoor zien op een steen betekent dat je niet alleen bent… er is iemand jou voorgegaan, er zijn mensen, er is hoop.
Een tweede citaat (ik weet alleen niet meer waar ik het gevonden heb): “Het steenhouwen is onomkeerbaar, er is geen weg terug.”
In jouw werk zie je duidelijk de liefde voor (de) steen. Maar wat betekent dit eigenlijk: is er liefde voor de steen voor wat die is, met de miljoenen jaren geschiedenis, of is dit liefde voor wat de steen kan zijn, na of door de bewerking/aantasting die je als beeldhouwer gaat uitvoeren?
De laatste tijd heb ik zoveel mogelijk informatie over jouw werk via boeken en internet bij elkaar gesprokkeld. Uit deze teksten en foto’s lijkt een bepaalde ontwikkeling in jouw werk naar voren te komen, die zich in een aantal fasen laat benoemen:
Fase 1: het lijkt alsof de eerste fase vooral gekenmerkt is door het bewerken van het oppervlak van de steen tot een plastisch geheel, met al wel het uitdrukken van tegendelen (vlak/ruw, rond/vierkant et cetera).
Fase 2: daarna plaats je de stenen tegenover elkaar in de ruimte, met nog steeds de diverse contrasten (vlak/ruw, bewerkt/onbewerkt, bolvormig/staafvormig, et cetera).
Fase 3: dan dring je de gesloten massa van de steen zelf binnen. Ruimte en licht wordt naar binnen gehaald. Maar ook nu, en misschien nog wel sterker, de contrasten (binnen/buiten, vlak/ruw, natuurlijk/geometrisch, natuur/cultuur et cetera).
Komt het een ook uit het ander voort? Zijn er afwegingen die leiden tot een volgende fase? Zijn deze fasen wel zo duidelijk van elkaar te onderscheiden of ontstaan die ook uit ‘banale’ zaken zoals het materiaal dat voorhanden is, een specifieke opdracht, die leidde tot een specifiek werk of beschikbare middelen?
Een van de meest opvallende kenmerken van jouw werk is natuurlijk het binnendringen van de steen; materiaal weghalen uit het binnenste van de steen, zodat er een geometrische ruimte, of insnijding ontstaat. Wanneer en hoe besluit je dat, om de steen in te gaan en dit niet als onderdeel van een totaalvorm, maar juist om het contrast binnen/buiten, en daarmee de ruimtelijkheid te verbeelden?
Het lijkt alsof met het binnendringen van de steen en daarmee de totaalvorm van de steen, en daarmee bedoel ik de ruwe, natuurlijk bijna altijd min of meer bolvormige gedaante, intact latend, de steen ok steeds meer op zichzelf is aangewezen, steeds gemakkelijker alleen staat (want deze steen is uitgekozen om bewerkt te worden); veel en dus veel minder in een ruimtelijke betrekking staat met ander stenen en/of objecten en deze ook niet nodig heeft. Toch maken de stenen, bij elkaar geplaatst zoals nu bij ons in de tuin, in een meer vrije relatie elkaar sterker. Hoe komt dat? Zou dat zijn door de verwantschap aan ingrepen? Want de stenen op dezelfde manier bij elkaar zetten zónder de ingrepen zou veel minder sterk zijn. De ingreep die de steen meer apart zet maakt dus dat deze tegelijkertijd meer relatie heeft met de andere stenen (oh, heerlijke paradox).
Bij de stenen die bij ons in de tuin staan is de ingreep altijd precies zo groot dat de hele steen er bij betrokken is, zonder dat de hoofdvorm uit elkaar valt. Hoe bepaal je die ingreep? Is dat door zo lang naar de steen te kijken en te ‘zien’ wat de steen kan ‘hebben’ of ‘wat er in de steen zit’? Of is dat gewoon proberen, kijken wat werkt? Of werk je in series/thema’s, waarbij de stenen meer ‘leidend’ voorwerp zijn? Oftewel: is er eerst het idee en zoek je daar de steen bij, of ontstaat het idee nadat je de steen kent?
Weten dat het steenhouwen onomkeerbaar is en er dus geen weg terug is, maakt jouw werk nog fascinerender; de precisie van de ingrepen suggereert een enorme zekerheid en vastberadenheid. En dit kan natuurlijk alleen door een enorme kennis van materiaal en gereedschap en met veel beheersing en geduld.
Hoewel vakmanschap op zich niet tot kunst leidt, lijkt het mij bij jouw werk wel een voorwaarde om het te maken. Er is niet alleen een liefde voor de steen, maar ook een liefde voor het bewerken van de steen; het hakken, slijpen, polijsten, de soms ritmische handelingen, die langzaam maar zeker de uiteindelijke vorm tot stand brengen. Hoe werkt dat bij jou? Is voor jou het zelf bewerken van de steen noodzakelijk of zou je je ook kunnen voorstellen dat het werk, bijvoorbeeld in China uitbesteed wordt? Stuur je bij tijdens het (be)werken, oftewel komt er soms toch iets anders uit de steen nadat je de steen hebt ‘aangeraakt’? Naar welke handelingen in dat proces van bewerken kijk je echt uit? Is dat het maken van de grote vorm, of juist het afwerken nadat de vorm duidelijk is?
Misschien zijn het allemaal teveel woorden en gaat bovenstaande uiteindelijk wel over hetzelfde, draaien de woorden om de hete brij heen. Misschien zegt mijn fascinatie voor jouw werk wel net zoveel over mijzelf. Maar toch…. voor mij blijft het feit: ik werd en word aangeraakt door jouw werk en niet andersom. Vandaar deze woorden.
Groet vanuit de beeldentuin,
Arthur Broek
Speciale expositie 2024: nalatenschap van Gerard Höweler
Naast de individuele werken van meer dan 30 kunstenaars presenteren wij dit jaar een speciale expositie gewijd aan wijlen Gerard Höweler (1940 – 2021) en zijn nalatenschap. De erfgenamen van Gerard Höweler hebben ons gevraagd zorg te dragen voor zijn oeuvre en daarom zijn alle beelden en maquettes uit zijn atelier nu te vinden in onze beeldentuin.
Arthur Broek, eigenaar van de beeldentuin en tevens architect, heeft een installatie ontworpen en gebouwd speciaal voor het werk van Gerard Höweler. In een architecturale presentatie zijn in totaal ruim 120 werken en maquettes samengebracht. Door zijn oeuvre op deze manier te presenteren, komt de schoonheid van alle werken bij elkaar, terwijl elk individueel werk ook prachtig tot zijn recht komt. Wij zijn zeer dankbaar en trots om dit jaar naast de individuele werken van diverse kunstenaars deze bijzondere expositie te kunnen presenteren.